Voor Hans en Christine.




Christine in’n gezellig buitje,

Vroeg haar gade, ene Hans:

Schat, wat dacht je van een uitje,

Nu, vanavond, heden, thans?”


Hans’ ogen vingen aan te stralen,

Ja, een kwinkslag kwam eraan!

En zij zag hem zonder dralen,

Fier en fit ter keuken gaan.


Na wat onbestemd gepotel

keerde Hans zo vlot als vlug

met een levensgrote schotel

vol met - haha - uitjes terug!


Oh Hans!”, sprak zij, betraand de ogen,

Zo leuk als jij is er niet één!

Maar ‘k wou toch ergens naar toe getogen,

Dus zeg mij ‘t Hans: waar gaan wij heen?”


En toen kwam Sint om’t hoekje kijken,

want zo’n vraag, daar kan wat mee!

Zo menig land is te bereiken,

En elke stad een uit-idee.


De landkaart toont je vele staten,

Kijk maar goed, en kies maar uit.

De weg erheen moet je maar laten

vinden door wat klein gespruit.


Laat ze scharr’len met die karren,

Laat ze spelen met die kaart,

Door bijzondere landen darren,

Van nu, december tot in maart!



Sint’r Klaas en Zwart’r Piet.