Beste Joop,


Er was er eens een manneke,

Dat had het o, zo druk,

Hij zocht zich overspanneke

Op zoek naar Het Geluk


Hij zocht rechts, linksaf en rechtdoor,

Van onder en van boven,

Hij zocht van achter en van voor,

wil je dat wel geloven?


t Geluk zit, had hij ooit gehoord,

Meestal in een klein hoekje,

Mooi niet, ontdekte hij verstoord,

En liet een heel klein vloekje.


Ooit ging het glasservies er aan,

Want wat had hij vernomen,

Dat Geluk uit scherven zou ontstaan,

Daar is het door gekomen...


Zo zette hij zijn zoektocht voort,

Zocht hoog, en klom, en klom, zeg!

Maar toen hij steil te pletter viel,

Ging-ie daar niet verder, domweg.

Waar hield toch Het Geluk zich schuil?

Hij kreeg ‘t niet boven water.

Hee wacht -- Was dat het hem misschien?

Dus enige tijd later...


Ging hij, getooid met zuurstof-fles,

Gekleed in kikvors-outfit,

Ten onder, nat, de diepte in,

Waar je behoorlijk fout zit,


Als je zo’n staaflantaarntje mist,

Zo’n lange, waterdichte,

Want ‘t is er koud, en donker is ’t,

En men heeft daar geen lichten.


Ach ja, hoe zal dat verder gaan,

Ook daar zal hij ‘t niet vinden,

Geluk te zoeken is een waan,

Laat je toch niet verblinden.


Geluk hoeft nooit zo vergezocht,

Dan zul je het niet vind’ren,

t klinkt lullig, maar je vindt het toch,

Bij je naaste, vrouw en kind’ren.


Sint Nicolaas